De verrader gaat over een jongeman die zichzelf begrijpt als product van zijn omgeving en, als die omgeving wegvalt, geconfronteerd wordt met de vraag wie hij zelf is: “Ik was net als heel Dickens een kind van mijn vader en een product van mijn omgeving, meer niet. Ik was Dickens. En ik was mijn vader. Het probleem is dat ze allebei uit mijn leven verdwenen, eerst mijn vader en toen mijn geboorteplaats, en ineens had ik geen idee meer wie ik was en geen flauw benul hoe ik mezelf moest worden” (45). Hij ervaart dat zijn identiteit niet van hemzelf is maar wordt geconstitueerd door de omgeving waarin hij is opgegroeid. Pas wanneer die voorwaardelijke sfeer van familie en omgeving wegvalt, het getto waarin hij is opgegroeid wordt van de een op de andere dag opgeheven, wordt hij geconfronteerd met de vraag wie hij is en hoe hij zichzelf kan worden.
Toch is De verrader geen boek over die zoektocht naar zichzelf. In tegendeel, hij probeert juist vast te houden aan zijn oude identiteit door zijn poging de opheffing van zijn buurt ongedaan te maken en oude grenzen te herstellen. Het levert een even hilarisch als provocatief verhaal op over de rehabilitatie van de segregatie in de Verenigde Staten, dat ik met rode oortjes heb gelezen. Ook stimuleert het de overweging van de rol van namen in identiteitsstichting. Aan de ene kant is namelijk niets veranderd met de opheffing van Dickens. Alle dingen, huizen, straten en mensen blijven hetzelfde als daarvoor, en toch ervaren de bewoners dat hun thuis is afgenomen. De identiteit van de buurt wordt geconstitueerd door de naam, een naam die terug te vinden is in het stratenboek, op verkeersborden die de afslag naar de buurt markeren, en op de weerkaart van het plaatselijke televisiestation. De reanimatie van de naam van de buurt doet niets met de dingen en verandert toch alles, want brengt de disparate fenomenen die op zichzelf niets met elkaar hebben uit te staan – huizen, straten, mensen – onder èèn en dezelfde noemer. Dat is wat de naam doet.
Daarmee is niet gezegd dat namen onschuldig zijn, want namen zoals wit en zwart zijn evengoed omgrenzingen die segregatie kunnen bevorderen, zo blijkt in het boek. Ook kun je ervaren dat namen niet langer passend zijn, zoals opposities tussen wit en zwart of schuldig of onschuldig, en je nopen verraad te plegen tegen de namen die jouw identiteit constitueren. Zo kun je enerzijds bijdragen aan de reanimatie van oude namen – de hoofdpersoon staat terecht voor zijn rehabilitatie van de segregatie in Dickens – en anderzijds ervaren dat dergelijke namen niet langerop jouw gedrag van toepassing zijn “Ik was met stomheid geslagen en probeerde te bedenken of er tussen ‘schuldig’ en ‘onschuldig’ nog een andere staat van zijn bestond. Waarom waren dat de enige opties? dacht ik, waarom kon ik niet ‘geen van beide’ of ‘allebei’ zijn? Na een lange stilte richtte ik me uiteindelijk tot de rechter en zei: ‘Edelachtbare, ik ben alleen maar menselijk’ (18). Dan heeft een rehabilitatie geen zin meer en moet je verraad plegen. Dit verraad, dat niet het verraad is van jou jegens de wereld maar andersom het verraad van de wereld jegens jou, sticht pas de vraag wie je zelf bent en hoe je jezelf moet worden.